GESCHREVEN DOOR Jaimie Pattipeilohy OP . GEPOST IN NIEUWS
In de laatste week van februari 2023 werd collega Jaimie Pattipeilohy uitgenodigd als spreker voor de cursus ‘Digitaal Dekoloniseren’ van het Heritage Lab. Deze cursus was bedoeld voor mensen die zich praktisch willen oriënteren rondom dekoloniseren en meer willen leren over wat ze zelf kunnen doen. Met de kennis en ervaring als projectmanager digitalisering bij Museum Maluku ging Jaimie met verschillende cursisten op speeddate en bespraken thema’s als dekolonisatie, diversiteit en inclusie. Twee uur lang voerde zij interessante gesprekken; ze neemt je mee.
Online cursus digitaal dekoloniseren
Als projectmanager digitalisering bij Museum Maluku houd ik me sinds 2021 onder andere bezig met de coördinatie en uitvoering van verschillende digitaliseringsprojecten. Mijn werk vindt vooral achter de schermen plaats. Kleine veranderingen die je wellicht hebt opgemerkt zijn bijvoorbeeld de digitale vriendenpas waarmee je toegang krijgt tot Museum Sophiahof en het online donatieformulier. Een donatie doen, doe je nu gemakkelijk via iDeal.
Het afgelopen jaar ben ik vooral druk geweest met de voorbereidingen voor het digitaliseren van de collectie, het bemiddelen van de 2 nieuwe locaties waar de collectie naartoe verhuist en alle organisatorische zaken om de collectie op die locaties te krijgen.
Vorige week werd ik uitgenodigd als spreker voor de cursus ‘Digitaal Dekoloniseren’ van het Heritage Lab. Het Heritage Lab organiseert in samenwerking met NDE (Netwerk Digitaal Erfgoed) bij- en nascholing voor erfgoed professionals. Cursisten konden als onderdeel van de cursus op ‘speeddate’ met genodigde sprekers. De cursisten konden zelf kiezen met wie zij 20 minuten in gesprek wilden gaan en gaven vooraf een vraag of onderwerp door. Ik was niet eerder voor zoiets gevraagd en vroeg me bescheiden af wat ik daaraan kon bijdragen. Ik heb niet gestudeerd voor archivaris of conservator, ik ben een project manager. Wat zou ik deze erfgoed-professionals bij kunnen brengen? Toen bedacht ik me dat het thema Digitaal Dekoloniseren perfect aansluit op mijn werkzaamheden bij het museum. Daar kan ik uren over praten. Dat komt wel goed.
Passend bij het thema werd het evenement digitaal via Zoom gehouden. Iedere spreker kreeg zijn eigen breakout-room. Tussen de speeddates in de breakout-rooms door, was er ook een algemene ruimte waar iedereen kon aansluiten. Het evenement werd geopend in de algemene ruimte. Ik vond het leuk om Molukse namen tussen de aanwezigen te zien. Jeftha Pattikawa (Nationaal Archief) was als spreker aanwezig en Asmara Pelupessy(Heritage Lab) deed de organisatie. Het gaf me een gevoel van vertegenwoordiging. En omdat dit specifieke evenement Digitaal Dekoloniseren als thema had, gaf dat het gevoel van vertegenwoordiging extra gewicht.
Speeddaten met cursisten
Gedurende 2 uur voerde ik interessante gesprekken met mensen uit allerlei verschillende hoeken uit het culturele veld. Ik sprak onder andere met een conservator van Museon-Omniversum over het wel of niet aanpassen van objectomschrijvingen die geschreven zijn vanuit een koloniale lens en een medewerker van het Katholiek Documentatie Centrum – onderdeel van Radboud Universiteit Nijmegen – over een digitaliseringsproject om uitwisseling van archiefstukken uit het koloniale tijdperk met Indonesië te stimuleren.
Een andere bijzondere speeddate was met een onderzoeker bij een project over missie en zendingscollecties bij niet-musea. Tijdens haar onderzoek kwam zij archieven tegen die dateren uit het koloniale tijdperk van voormalig Nederlands-Indië. In de collecties waar ze onderzoek naar doet, zijn naast archieven ook beeldmateriaal van hun zendelingenwerk in o.a. de Molukken opgenomen. Deze stukken zijn in beheer van privécollecties of stichtingen. “De mensen die zo’n collectie beheren zijn vaak al op leeftijd”, vertelt ze. “Zij weten soms niet goed wat er met de collectie gebeurt in het geval zij komen te overlijden, omdat er geen opvolgers zijn of er geen geld is om de collectie te behouden.” Ze vroeg of Museum Maluku interesse zou hebben in dergelijke collecties. “Absoluut”, zei ik. Alhoewel ze nog geen concrete aanbieding had, zou ze ons in gedachten houden in het vervolg van haar onderzoek. Ze greep uit beeld iets van haar bureau en liet het boek Molukse Kerk in de Polder zien van Stichting Zendingserfgoed. Ik herkende het boek niet direct, maar na een snelle search op onze website zie ik dat de publicatie is opgenomen in onze bibliotheek. We bladerden samen door het boek spraken kort over hoe de kerk destijds een grote rol speelde binnen de Molukse gemeenschap.
Reflecteren & herinneringen
Na afloop van het evenement, zette ik een kop thee en plofte ik op de bank. Ik reflecteerde nog even na over de gesprekken die ik heb gehad en hoe de Moluks-Nederlandse geschiedenis toch vaak onbekend is, zelfs voor professionals die in het erfgoed veld werken. Ik had van tevoren geen verwachting van de dag, maar ik ben blij dat ik heb meegedaan. Niet alleen kon ik mijn professionele ervaringen delen, maar tegelijkertijd ook mijn persoonlijke erfgoed.
Tijdens het schrijven van dit stuk denk ik terug aan het laatste gesprek over de Molukse kerk. Mijn gedachten gaan naar mijn voorouders die op de Molukken door zendelingen werden bekeerd naar het christelijke geloof. Ik denk aan opa en de zondagen waar we met de hele familie bij hem thuis kwamen. Ik krijg er een warm gevoel van in m’n buik. Of is dat toch de thee? Ik ben blij dat ik door mijn werk mijn Molukse erfgoed mag delen met anderen, maar word misschien nog wel blijer van die warme herinneringen aan mijn opa.
Eén maand voorafgaand aan de 44ste herdenking van ‘De Punt’ op 11 juni jongstleden (toeval?) werd de vierdelige documentaireserie van Coen Verbraak, getiteld: Molukkers in Nederland – zeventig jaar op weg naar huis op de nationale televisie gelanceerd. Vrijwel gelijktijdig kwam zijn bij de serie horende boek uit, met als titel: De Molukkers. Een vergeten geschiedenis; dit boek bevat een reeks portretten van de veertien Molukkers die Verbraak voor de documentaire heeft geïnterviewd.
Op verzoek van Marinjo reflecteerde Fridus Steijlen, senior-onderzoeker bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en hoogleraar Molukse Migratie en Cultuur in Comparatief Perspectief aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, op de documentaireserie en het boek van Coen Verbraak.
De documentaireserie en het boek
De documentaireserie was wekelijks op vier achtereenvolgende woensdagen (19 en 26 mei, en 2 en 9 juni) te zien. Aflevering 1 vertelt over de overkomst, het KNIL, het ontslag en het leven in de woonoorden. Aflevering 2 zoomt vooral in op de tijdelijkheid en de veranderingen door de invoering van de zelfzorg en de overgang naar de woonwijken. Aflevering 3 staat volledig in het teken van de acties uit de jaren zeventig. En het vierde en laatste deel gaat met rasse schreden door een stukje geschiedenis, zoals het massale drugsgebruik en de Gezamenlijke Verklaring van 1986. Maar het gaat in het bijzonder in op de vraag, of de geïnterviewden zich in Nederland thuis voelen, op welke Molukkers zij trots zijn, hoe het met de RMS staat en of ze op de Molukken zouden willen wonen. De slotaflevering eindigt met de vraag, wat een sleutelwoord voor de geschiedenis van Molukkers in Nederland zou zijn. Een gedeelte van de antwoorden maakt de serie rond, omdat de sleutelwoorden refereren aan de gevoelens uit de eerste aflevering: erkenning, frustratie, niet gehoord zijn, en pijn.
In het boek zijn de portretten van de veertien geïnterviewden op leeftijd van oud naar jong gerangschikt. Daar is – op acht pagina’s ‘historische achtergrond’ na – geen sprake van een structuur op basis van een historische verhandeling.
Reacties op social media
Op social media waren de recensies over het algemeen lovend en bleken de persoonlijke verhalen van de geïnterviewden veel indruk te hebben gemaakt. Dat de verhalen een grote impact hadden, was te danken aan de directheid waarmee de verhalen werden verteld, en de gevoelens die door de geïnterviewden niet onder stoelen of banken werden gestoken. Goed uit de verf kwamen de boosheid, de pijn en frustratie richting de Nederlandse overheid en samenleving. Zo werd er openhartig gesproken over de bootreis, het ontslag, de opvang in de woonoorden en het voortduren van de tijdelijkheid. Het gaf een gevoel van urgentie: eindelijk kon de Nederlandse samenleving met deze gang van zaken worden geconfronteerd. De veertien geïnterviewden deden dat overtuigend en dat is zeer te waarderen, omdat zij immers bereid waren zichzelf bloot te geven.
Uiteraard is het onmogelijk om de gehele geschiedenis van de Molukkers in Nederland in een televisieserie van vier delen te vangen. Dit betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt uit een scala aan onderwerpen en gebeurtenissen: welke wel en welke niet, en waarom wel en waarom niet? Dat zijn geen keuzes die door de veertien geïnterviewden zijn gemaakt. Dat doet de maker: Coen Verbraak. In zijn boek wekt hij de suggestie vooral te willen horen, wat de beleving van Molukkers was; hij wilde zich niet laten leiden door archiefstukken. Die invalshoek is te gemakkelijk, want ook Verbraak laat zich leiden door wat hij heeft gelezen en door zaken die bij hem vragen oproepen. Want de verhalen die de geïnterviewden vertellen, komen niet in het luchtledige tot stand. Immers: die worden mede gestuurd en ingekleurd door de vragen die Verbraak stelt. Zoals bijvoorbeeld over Schattenberg, als hij opmerkt dat dat wel ‘een hoogst banale plek’ is. Of als hij vraagt, hoe men denkt over de burgerslachtoffers tijdens de gijzelingen. In de serie hoor je hem die vraag expliciet stellen, in het boek lees je die tussen de regels door.
Wat missen we?
Er moeten, zoals al eerder gezegd, keuzes worden gemaakt. Maar wat missen we daardoor in de documentaireserie en het boek, en is dat erg? Een terugkerende vraag op social media ging over de afwezigheid van het Zuidoost-Molukse verhaal en dat van de moslims. Dat is best wel een dingetje. Verder werd de diversiteit binnen de Molukse gemeenschap nauwelijks over het voetlicht gebracht. Tegenstellingen binnen de gemeenschap stonden al direct na aankomst in Nederland aan de basis van conflicten. Zo leidde de confrontatie tussen ‘Ambonezen’ en ‘Keiezen’ op 19 augustus 1951 in kamp Vught tot het ontstaan van Zuidoost-Molukse organisaties die niets meer van de RMS wilden weten. Dit zijn geen onbelangrijke details, want deze versplintering heeft haar sporen in de geschiedenis en de gemeenschap nagelaten. Als je met oral history de geschiedenis van een gemeenschap wil vertellen, luistert het zeer nauw, wie je daarvoor benadert. Een onderzoeker die dit aan de hand van veertien personen doet, zal daarom worden gevraagd waarom hij denkt op basis van die veertien het verhaal te kunnen vertellen. Eigenlijk zou Verbraak dat ook moeten verantwoorden. Waarom vertellen deze mensen het verhaal van DE Molukkers, zoals hij in zijn titel claimt?
En los van de vertellers, wat missen we aan verhalen? Zo heb ik aan een groot aantal Molukse vrienden (onder wie een aantal dat in de serie zat) gevraagd wat we niet hebben gehoord en gezien. Er was veel herkenning, zoals over de gefrustreerde vaders die hard straften. Maar wat ze in de documentaire niet terug hoorden en zagen, was dat de vaders zich ook tegen het ontslag hadden verzet, en in de woonoorden waren begonnen aan de opbouw van een eigen samenleving. Zij bekommerden zich ook om zaken die hen niet als (alleen maar) gefrustreerde slachtoffers zouden neerzetten. Kortom: signalen van interne kracht, die in de afleveringen node werden gemist. Neem in dat opzicht als voorbeeld de inzet van de Molukse leiders om in 1986 tot een overeenkomst (i.e. de Gezamenlijke Verklaring) te komen. Ook de drugshulpverlening was succesvol, maar onvoldoende kwam naar voren dat dit op eigen kracht gebeurde.
Kleinschalige ontwikkelingshulp
De band met de Molukken bleef steken in de relatie tot de RMS en de herinneringen aan de slechte leefomstandigheden van jaren geleden. Er was geen aandacht voor de oriëntatiereizen en de herijking van de relatie. Ook niet voor de kleinschalige ontwikkelingssamenwerking, zoals de steun aan nootmuskaatboeren om duurzaam te kunnen verbouwen, terwijl enkele geïnterviewden al jarenlang op dat gebied actief zijn. De beelden die het verhaal over de Molukken ondersteunden, waren oude opnames uit de jaren zestig of begin zeventig. Dat is problematisch – waarbij je je kunt afvragen of dit wel recht doet aan de mensen op de Molukken nu. Waarom wordt er geen gebruik gemaakt van de documentaires die de Molukse filmer Mary Hehuat maakte over ‘het land waar ik geboren ben’? Aan een herijking van de RMS-gedachte wordt ook weinig aandacht besteed.
Op meerdere momenten sloten de ondersteunende beelden niet helemaal aan bij het verhaal. Als politiek leider in Nederland kwam vooral Manusama naar voren, ondersteund door beelden van de commando’s van rivaal Generaal Tamaela. In de laatste aflevering werd Tamaela weliswaar ‘gerehabiliteerd’, doordat hij op oude beelden te zien was. Maar wie de goede man was, werd niet verteld: de context werd er niet bij gegeven. Natuurlijk zijn ondersteunende beelden vooral bedoeld om aan het gesproken verhaal kleur te geven. Maar het is dan wel de vraag, of bijvoorbeeld beelden van lekkende wc’s in Schattenberg midden jaren zestig, nadat de barakken 15 jaar waren bewoond en op het punt stonden om te worden gesloopt, het juiste beeld geven bij de opvang in de woonoorden. En het is al helemaal de vraag wat de beelden van KNIL-militairen in actie doen onder het verhaal dat Indonesische troepen de RMS aanvallen.
Een gemiste kans
Als reactie op de vraag, hoe erg het is dat zaken als diversiteit, de politieke tegenstellingen en veerkracht in het verhaal van Coen Verbraak ontbreken, zou je – flauw gezegd – kunnen stellen dat in deze ‘vergeten geschiedenis’ weer veel vergeten is. Hoewel, mensen die dat zouden willen, kunnen het Molukse verhaal wel degelijk vinden. Het verhaal wordt op meerdere plekken verteld en is vaak beschreven, maar wordt nog te weinig op de nationale televisie getoond. Dit laatste hangt vooral af van de ruimte die een documentairemaker aan de Molukse stem wil geven. Molukse KNIL-militairen pasten uiteindelijk niet in een vorige serie van Coen Verbraak, Onze jongens op Java, waardoor hun stem daarin werd gemist.
Een belangrijk effect van de serie was, zoals gezegd, dat de Nederlandse samenleving vooral werd geconfronteerd met wat Molukkers 70 jaar geleden overkwam, en hoe zij in de woonoorden werden opgevangen. Ze werd geconfronteerd met de pijn van de Molukkers en was daarvan geschrokken. Dat was, volgens één van mijn gesprekpartners die ook in de serie zit, vooral het effect van de eerste uitzending; en daar had Verbraak het wat hem betreft bij kunnen laten. Of hij had natuurlijk in de overige drie afleveringen wel de verdieping kunnen aanbrengen. Maar Verbraak koos daar uiteindelijk niet voor, waardoor de serie is blijven steken in een bekend en eenzijdig verhaal. Er is dan ook sprake van een gemiste kans. Of zoals één van mijn gesprekspartners het kernachtig formuleerde: ‘Het lijkt alsof de tijd heeft stilgestaan met een standaardverhaal over de (vergeten?) geschiedenis van Molukkers in Nederland (op weg naar huis?), en te weinig aandacht voor items zoals politieke, culturele en religieuze diversiteit, community development, transnationalisme, en transitie van de tweede naar de derde (en volgende) generatie(s) met de daarmee samenhangende herijking van het Molukse gedachte- en erfgoed.’
Coen Verbraak “Molukkers in Nederland – 70 jaar op weg naar huis” Vierdelige documentaire serie BNNVARA, uitgezonden op 19 en 26 mei, en 2 en 9 juni 2021 NPO 2, na te zien op NPO Start
Dit artikel verschijnt tegelijkertijd in het Molukse maandblad Marinjo (juni/juli 2021)
Op zaterdag 17 juli presenteerden we de 3e editie van de online talkshow BETA DISINI oftewel IK BEN HIER — in het licht van 70 jaar Molukse aanwezigheid in Nederland. Tijdens de uitzending duikten we dieper in de wereld van Moluks entertainment door de jaren tot nu, van Nederland tot Maluku.
Hosts Gerson Oratmangoen en Talita Angwarmasse en tafelgasten gingen in op thema’s als historisch en cultureel bewustzijn, sociaal-maatschappelijke impact, representatie en gedeelde dromen voor de toekomst en jongere generaties. Daarnaast gingen we live met Molukkers in Ambon en Jakarta en werden de talks net als vorige uitzendingen afgewisseld met muzikale en culinaire breaks. Deze editie werkten we voor de programmering en productie samen met Tifa Magazine— een onafhankelijk nieuws en entertainment platform met een focus op de internationale Molukse community.
Programma Elke editie werken we met een andere partner, hosts en gasten. Deze editie werdt gepresenteerd door Gerson Oratmangoen (acteur, scenarist) en Talita Angwarmasse (zangers, danseres en actrice). Te gast zijn o.a. Jessica Manuputty (zangeres)), Benjamin ‘Benjih’ Vlijt (zanger) en Joshua Timisela (comedian). Met muziek van Arles Tita (Jakarta), Mario Yamlean (Merauke), Oceanikz x Ona Hetharua (Ambon) en Putry Pasanea (Ambon). Het kook gedeelte werdt dit keer verzorgd door Zainal Dean Umarella (cateraar) die ons meer gaat vertellen over de Molukse eet traditie waarbij je op het strand van palmbladeren eet — bekend als ‘Makan Petita’.
Support het museum en wordt live publiek In de toekomst willen we een groter publiek uitnodigen voor de talkshow lives. Lijkt het je leuk om daar bij te zijn? Support dan het museum voor 25,- per jaar, wordt deel van de publiekspool en krijg o.a. gratis toegang tot fysieke en digitale expo’s. Voor meer klik hier.
Collecties, archieven en programma’s Het MHM helpt je kennis te maken met en/of je te verdiepen in Molukse geschiedenis, de kunsten en cultuur in de breedste zin. Als erfgoedinstelling beheren we verschillende collecties en multimedia archieven. Daarnaast ontwikkelen we exposities en multidisciplinaire programma’s in samenwerking met wisselende creatieve en commerciële partners. Sinds vorig jaar verbreden we onze focus als accelerator voor kunstenaars (middels exposities als IKAT) en community builder (middels online live programma’s als Beta Disini en Molukse Dialogen.)
Met dank aan Bobby’s Dry Gin Barak 51 Sau
BETADISINI LIVE #2 | ZO 20 JUNI
Kunst is noodzakelijk om het Molukse verhaal te verankeren in het Nederlandse collectieve geheugen — werd gesteld tijdens de eerste BETA DISINI live vanuit Museum Sophiahof. Maar in hoeverre kunnen we spreken over hét Molukse verhaal? En wat duiden we anno 2021 als Molukse kunst? Zijn er kaders en grenzen? En zo ja, moeten kunstenaars die dan niet juist doorbreken om nieuwe wegen te verkennen?
Zondag 20 juni gingen we tijdens de tweede BETA DISINI live vanuit de studio in Hilversum in gesprek met Molukse kunstenaars die eerder grenzen opzochten in hun werk. We gingen in op populaire termen — als safe spaces, poppy syndrome, call-out en cancel culture — tijdens tafel- en bankgesprekken die werden afgewisseld met live muziek, spoken word performances en een culinair uitstapje naar de Molukse fusion keuken.
Programma Deze editie van BETA DISINI werdt gepresenteerd door Djé-rimo Holle (artiest) en Charisma Pical (journalist en producer in media en cultuur). We gingen in gesprek met Jazzy Taihuttu (docent en regie-assistent van de film De Oost en programma-ontwikkelaar van De Wereld van De Oost), Tamara Soukotta (PhD onderzoeker bij The International Institute of Social Studies ISS van de Erasmus Universiteit en docent aan de Universiteit Leiden), Surya Nahumury (cultureel antropoloog/ founder Speak-Up/ Welke Sporen Horen We), Mirjam Manusama (fashion designer en founder van Atelier Manusama), Darcy Akollo (spoken word artist), Sarah Anne Rootert (interieurontwerper), Tuale Sopacua (deel van artist duo RUA) en Jeziel Sohuwat (Chef-kok van de Moluks fusion restaurant Ta-Toru).
BETADISINI LIVE #1| ZO 21 MAART
Het Moluks Historisch Museum presenteerde op zondag 21 maart de eerste livestream uitzending BETA DISINI (IK BEN HIER) op Zondag 21 maart om 12:00 uur. Op deze dag is het exact 70 jaar geleden dat de eerste schepen met grote groepen Molukse gezinnen in Nederland aankwamen. De NOS besteedde diezelfde dag aandacht aan dit historische feit met een thema-uitzending. Voor doorverwijzing links zie museummaluku.nl/beta-disini-info. Translations in Bahasa Indonesia and English can be found on Youtube as well.
BETA DISINI werd op 21 maart 2021 live uitgezonden vanuit Museum Sophiahof met een scala aan gasten op het gebied van kunst, wetenschap, educatie, sport en muziek. Het programma is meertalig – de hoofdvoertaal is Nederlands, maar ook deels in het Bahasa Daerah Maluku en Engels.We schijnen licht op de afgelopen decennia, tafelgesprekken over o.a. historisch en cultureel bewustzijn, beeldvorming en gedeelde toekomstdromen, en performances met muziek en spoken word van jonge generaties. Met BETA DISINI willen we bijdragen aan een meer evenwichtige beeldvorming van mensen met Molukse roots. Een beeldvorming die te vaak bepaald is door wat in koloniale tijden en de afgelopen 70 jaar over Molukkers is gezegd en geschreven.
BETA DISINI werd gepresenteerd door Jeftha Pattikawa (Verloren Banden) en Rocky Hehakaija (Favela Street). Aan tafel zaten o.a. aan Jazzy Taihuttu (docent en regie-assistent van de film De Oost), Milko Hitijahubessy (activist en columnist), Tamara Soukotta (PhD onderzoeker bij The International Institute of Social Studies ISS van de Erasmus Universiteit en docent aan de Universiteit Leiden) en Joaniek Vreeswijk (historicus). Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) Paul Blokhuis levert een bijdrage door middel van een videoboodschap. De muzikale bijdrage wordt onder meer verzorgd door Safa Liron, Rafael Sinay, Kick Woudstra, Giorgio Sitanala.
Beyond Walls Als samenwerkingspartner was Beyond Walls verantwoordelijk voor het programmaconcept en de productie van de eerste BETA DISINI Live. Beyond Walls is een onafhankelijk collectief bestaande uit culturele professionals, academici en (beeld)kunstenaars. Rastovac is historica, curator en tevens mede-oprichter van Beyond Walls. Pattipeilohy is educator, curator en event producer, haar volgers op social media kennen haar van haar werk op Maluku (bijv. met Moluccas Coastal Care). Voor meer over de samenwerking zie het onderstaande artikel.
Vuurvliegjes schijnen hun licht als teken van aanwezigheid. Ze creëren nieuwe vormen en patronen om de aandacht vast te houden en in het donker elkaar te verlichten. Het Moluks Historisch Museum gebruikt de hashtag #betadisini oftwel ik ben hier om licht te schijnen op alle Molukkers die na aankomst in Nederland opnieuw vorm gaven aan hun leven en de generaties die volgden. Doe je mee? Download in de SOCIALKIT meer beeldmateriaal. Plaats deze tekst op je feed met foto’s of video’s van een Moluks verhaal dacht aandacht verdient met de hastags #betadisini (oftewel #ikbenhier) en tag anderen met de vraag om mee te doen.
In 2020 bracht het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) het rapport ‘Molukkers in Nederland. De sociaal-economische positie van Molukse migranten, hun kinderen en kleinkinderen’ uit. Dat CBS rapport kwam als een verrassing. De laatste grote studie naar de sociaal economische positie van Molukkers was in 2001 verschenen: ‘Molukse jongeren in Nederland. Integratie met de rem erop’ van de hand van Justus Veenman. Daarna verschenen nog wel wat overzichten en regionale studies. Maar een groter overzicht leek er niet in te zitten omdat Molukkers ‘statistisch onvindbaar’ waren.
Het CBS had dus een ‘achterdeurtje’ gevonden, namelijk een koppeling van registraties over onder andere inkomen, onderwijs, medicijnverbruik aan een lijst met Molukse namen uit het bevolkingsregister, officieel de Basisregistratie Personen. Die namenlijst baseerden ze op de scheepslijsten van 1951. Niet helemaal duidelijk is hoe ze zijn omgegaan met Europees klinkende namen als De Jong. Het moet een behoorlijke exercitie zijn geweest, maar ook wel een beetje beangstigend dat het kan. Als het mogelijk is om op namen te zoeken in het bevolkingsregister en die te koppelen aan andere registraties, dan beschikt de overheid wel over veel gedetailleerde privé-informatie van ons. Zeker met de kindertoeslagenaffaire in het achterhoofd waarbij algoritmes leidde tot etnisch profileren, kan dat zorgelijk zijn.
Terug naar het CBS rapport ‘Molukkers in Nederland’ (04-02-2021). Wat zeggen de cijfers? Wat zit er achter? En zijn ze zorgelijk? Het is onmogelijk om op alle cijfers in te gaan. Een paar hoofdzaken.
Aantallen
Laten we eerst kijken naar de totale cijfers en definities van generaties die worden gebruikt. Schattingen van de omvang van de gemeenschap schommelden tussen 50.000 en 70.000 personen. Op basis van de namenlijst heeft CBS berekend dat de Molukse bevolkingsgroep bestaat uit 71.000 personen, ongeacht of beide of een van de ouders van Molukse afkomst is. Volgens het CBS leefden in 2018 van de eerste Molukse migranten nog 8.000 personen. Dat klinkt wat vreemd als we bedenken hoezeer de eerste generatie, waarover we meestal spreken, al is uitgedund. Die is op slechts een paar handen te tellen.
Het hoge aantal van het CBS komt door de definities die zij gebruikt. In de meeste studies spreekt men over de eerste generatie als men de volwassenen in 1951 bedoeld en de tweede generatie als het om hun kinderen gaat. De wat oudere kinderen in 1951 worden aangeduid als bung en usi generatie. Het CBS hanteert een statistische definitie. Hoewel ze af en toe wel spreken over 2de en 3de generatie, gaat zij uit van ‘Molukse migranten’ hun ‘kinderen’ en hun kleinkinderen’. Voor het CBS zijn de ‘Molukse migranten’ alle mensen die aan boord van de schepen zaten. Dus ook de o of 1 jarigen. Samen met hun oudere broers en zusters en ouders de Molukse migranten vormen die baby’s de ‘Molukse migranten’ of eerste generatie. De aanpak van het CBS is begrijpelijk. Het nadeel is dat Molukkers met uiteenlopende ervaringen – bijvoorbeeld aan het einde van de woonoord-periode en pas eind jaren zeventig naar de basisschool – als een categorie worden beschouwd.
Wonen
Vaak werd geschat dat zeker 60% van de Molukse gemeenschap buiten de wijk woont. Het CBS komt niet met een hard cijfer over wie er in de wijk woont. Wel heeft ze kunnen vaststellen dat 63% van de Molukkers in een ‘Molukse gemeente’ woont. Voor de eerste generatie ligt dat percentage het hoogst, voor de derde het laagst. Opvallend is dat het er meer mensen met vier Molukse grootouders in een ‘Molukse gemeente’ woont dan Molukkers met minder Molukse voorouders. Overigens is hier wel direct een disclaimer op zijn plaats. Alle tantes die met de schepen meekwamen, waarvan er 27,5% niet Moluks was, worden als Molukse grootouder gerekend.
Niet alle cijfers die het CBS geeft zijn echt zinvol. Zo berekent zij dat vergeleken met de Molukse bevolkingsgroep (63%) slechts 35% van de Nederlandse bevolking in een Molukse gemeente woont. Met zo een vergelijking kun je eigenlijk alleen iets als gekeken was naar hoeveel Nederlandse bewoners nog in de gemeente wonen waar zij zijn geboren. Even weinig zeggend is de berekening dat Leerdam relatief de grootste Molukse populatie van Nederland heeft. Dat zegt alleen iets over de verhouding tussen het aantal Molukse en niet-Molukse inwoners, maar weinig over bijvoorbeeld de spreiding van Molukkers over Nederland. Zodra Leerdam fuseert met een andere gemeente dan kan Leerdam die ‘toppositie’ direct verliezen.
Onderwijs
De onderwijspositie van Molukkers was tot nu toe in veel sociaal economisch onderzoek een punt van zorg. Veenman kwam in de jaren negentig tot hoopvolle conclusies. De tweede generatie was bezig met een inhaalslag en het zou mooi zijn als de derde generatie die zou voortzetten. In 2001 moest hij helaas constateren dat die vooruitgang er niet in zat. Het CBS komt tot eenzelfde conclusie. Molukkers haalden tussen 2013 en 2018 minder vaak een startkwalificatie (minimaal MBO 2), er was sprake van een hoge schooluitval en Molukkers behaalden een lager opleidingsniveau dan de Nederlandse bevolking.
Het CBS berekende ook of de onderwijsprestaties van Molukkers verschillend was vergeleken met Nederlanders in een vergelijkbare uitgangspositie. Een decompositieanalyse zoals dat zo mooi heet, dus waarvan de ouders een vergelijkbaar opleidingsniveau, inkomen en gezinssituatie hebben. De verschillen zijn dan een stuk kleiner. Dat stemt aan de ene kant positief. Het had ernstig geweest als de verschillen dan ook groot waren. Aan de andere kant stemt het pessimistisch want dat betekent dat de achterstand die vanaf de aankomst is opgebouwd niet lijkt te worden ingelopen.
In de achtergrondschets van de onderwijspositie door het CBS zit wel een bijzondere omissie [‘nalatigheid, verzuim,’ Red.]. Zij schrijft dat de achterstanden hardnekkig waren en dat die mede waren veroorzaakt door het lage onderwijsniveau van de ouders. Volgens het CBS was het Nederlandse beleid er in het begin op gericht om Molukkers zoveel mogelijk Nederlands onderwijs te geven. Wat zij vergeet te melden is dat in de beginjaren de meeste Molukse leerlingen door de Nederlandse autoriteiten werden doorverwezen naar het lager beroepsonderwijs. Jongens naar de Lagere Technische School en meisjes naar de huishoudschool.
Werk
De CBS verslaglegging over de positie van Molukkers op het gebied van werk volgt een vergelijkbaar traject met dat van onderwijs. Uit eerdere studies bleek al dat de arbeidsdeelname van Molukkers lager was dan van Nederlanders. Molukkers beginnen eerder met werken, bereiken minder hoge lonen en hebben vaker uitzendwerk waardoor ze een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben. De verschillen zijn echter niet groot en fluctueren per categorie. Zo werken 65 tot 75 jarige Molukkers iets meer dan Nederlanders. En werken Molukse vrouwen vergeleken met Nederlandse vrouwen iets vaker fulltime. Maar waarom dat is, kan niet uit de cijfers worden gelezen.
En opnieuw, als vergeleken wordt met een sociaaleconomisch vergelijkbare groep Nederlanders (de decompositieanalyse) dan blijken de verschillen een stuk minder zijn. Ze worden bijna miniem. De ‘kinderen van de migranten’ (tweede generatie) doen het dan beter, maar de ‘kleinkinderen’ juist weer slechter dan de Nederlanders. Dus kunnen we opnieuw concluderen dat de bestaande achterstand niet wordt ingelopen omdat de Molukse bevolkingsgroep gemiddeld genomen wat betreft werk blijft steken.
Jeugdzorg, jeugdhulp en criminaliteit
In eerdere studies is niet apart aandacht besteed aan de positie van Molukkers in relatie tot de jeugdzorg en criminaliteit. Het CBS had schijnbaar ook toegang tot registers over jeugdbescherming, jeugdzorg en over verdachten van misdrijven.
In 2018 kregen Molukse jongeren iets minder jeugdhulp (steun voor de jongeren) dan Nederlandse jongeren. Volgens het CBS kregen jongeren met meer Molukse grootouders minder jeugdhulp dan jongeren met minder Molukse grootouders. Dat kan wijzen op ondersteuning vanuit de gemeenschap. Maar alleen op basis van de cijfers valt dat niet met zekerheid te zeggen.
Voor jeugdbescherming (ingrijpen van buiten voor de veiligheid van de jongere) lagen de cijfers anders. Daar scoorden Molukse jongeren anderhalf keer hoger dan Nederlandse jongeren. Waarom dat zo was kan niet uit de cijfers worden afgelezen.
Voor cijfers over verdenking van Molukkers van een misdrijf gebruikte het CBS registraties tussen 2014 en 2018. Die wezen uit dat personen met een Molukse achtergrond bijna twee keer zo vaak van een misdrijf werden verdacht dan personen met een Nederlandse achtergrond (respectievelijk 10,7 en 6,2%). Molukse vrouwen waren, vergeleken met Nederlandse vrouwen iets meer verdacht van criminaliteit en, niet onverwacht maar een regulier patroon, jongeren werden vaker verdacht dan ouderen.
Probleem bij al deze analyse is dat aantallen weinig zeggen. Waar worden ze van verdacht? Geweldpleging? Financiële delicten? Ook voor criminaliteit voerde het CBS een decompositieanalyse uit. Ze kon de verschillen echter niet verklaren.
Gezondheid
Het laatste domein dat het CBS heeft bestudeerd is gezondheid, zij het beperkt. Wat betreft medicijngebruik zijn alleen antidepressiva, antipsychotica en medicijnen tegen obesitas vergeleken, en er is gekeken naar de ziektekosten van Molukkers. Molukkers betalen minder ziektekosten omdat ze gemiddeld jonger zijn, ze slikken minder antipsychotica, maar ze slikken wel twee keer zoveel diabetisch medicijnen. Dat laatste is zorgelijk, want heeft met eetpatronen en beweging te maken.
Op zich zou hier een ‘decompositieanalyse’ op zijn plaats zijn geweest omdat obesitas kan samenhangen met de sociaaleconomische positie van mensen. Het CBS laat ons hier helaas in de steek. Mogelijk dat vanwege privacy geen verbinding tussen het bevolkingsregister en medicijngebruik gemaakt mag worden.
Dat roept wel de vraag op waarom het hoofdstuk gezondheid en eventueel ook ‘jeugdzorg’ in het CBS rapport is opgenomen. Als die niet gelijkwaardig aan onderwijs en werk vergeleken kan worden, wat is dan de toegevoegde waarde?
Moeten we ons zorgen maken?
Wat betekent het CBS rapport nu? Wat zeggen de cijfers en zijn die zorgelijk of niet? Het is tijd om de balans op te maken. Het is mooi dat er nu betrouwbare cijfers zijn over het aantal Molukkers in Nederland en hoeveel Molukkers nog in de Molukkers gemeenten wonen.
De cijfers over de onderwijs- en arbeidspositie stemmen tot nadenken. Het lijkt erop dat beide posities de laatste 20 jaar niet zijn veranderd. De decompositieanalyse (vergelijken met Nederlanders in dezelfde uitgangspositie) laat zien dat de posities van Molukkers lijken op de Nederlandse, dat lijkt positief. Maar het betekent ook dat de Molukse bevolkingsgroep als geheel wat betreft deelname aan onderwijs en arbeid nog steeds te maken heeft met achterstand. Wat de cijfers niet laten zien is hoe dat komt. Waar lopen Molukkers tegen aan? Er zijn wel degelijk Molukkers die betere posities wisten te bereiken. Welke wegen hebben zij bewandeld? Helaas geven de cijfers daar geen antwoord op. Daarvoor zou kwalitatief onderzoek moeten worden gedaan.
Datzelfde geldt voor de verschillen die het CBS soms ziet tussen Molukkers met vier of minder Molukse grootouders, zoals bij de jeugdhulp. Is er een relatie en hoe werkt die? Eenzelfde verhaal geldt voor cijfers over medicijnen gebruik. Waarom bijvoorbeeld minder antipsychotica? Heeft dat met onderlinge steun te maken? En dat hoge cijfer voor die diabetisch medicijnen? Waarom?
De waarom- en hoe-vragen komen ook direct bovendrijven bij de cijfers over verdenkingen van misdrijven. Waarom is die zo hoog? Heeft daarin misschien meegespeeld dat het Openbaar Ministerie tussen 2014 en 2018 onderzoek deed naar de motorclub Satudarah, om het te kunnen verbieden? Waardoor de combinatie Molukkers en criminaliteit even onder het vergrootglas lag? Of hebben de conflicten in meerdere Molukse wijken over de toewijzing van leegstaande woningen, waarbij een steen door de ruit ging of een huis beklad werd, daaraan bijgedragen? Op dit soort relevante vragen kan alleen antwoord komen als de cijfers meer inhoud krijgen.
Het CBS rapport dat de Molukse bevolkingsgroep bij wijze van spreken een beetje uit de statistische schaduw heeft gehaald, heeft vooral een attenderende waarde. Het zegt ons dat de sociaaleconomische achterstand die er was maar slechts heel langzaam wordt ingelopen. Maar het laat ons niet zien hoe dat komt. De cijfers wijzen ook op zorgpunten op het terrein van welzijn, gezondheid en criminaliteit. Maar ze zeggen niet wat de werkelijke problematiek is, wat de achtergrond is en dus ook niet hoe je dingen kunt verbeteren. In die zin roept het rapport om kwalitatief vervolgonderzoek.
*Dit artikel verschijnt tegelijkertijd in Marinjo magazine
Volgend jaar, 2021, is het 70 jaar geleden dat 12.500 Molukkers – grotendeels ex-KNIL militairen en hun gezinnen – in 12 transporten naar Nederland kwamen. Dat was in maart, maar de eerste stappen naar die overkomst werden eigenlijk al in december 1950 gezet. Tijdens een rechtszaak bedong de delegatie onder leiding van sergeant majoor Aponno, dat de Nederlandse staat Molukkers niet mocht laten afvloeien op gebied dat onder de controle stond van de Republiek Indonesië. Recent las ik het vonnis van 21 december 1950 weer eens. Daar stonden interessante dingen in. Maar waarom spande de delegatie Aponno een rechtszaak aan en waarom was dat achteraf gezien de eerste stap naar de overkomst?
Op 26 juni 1950 was het KNIL officieel opgeheven. Alle KNIL militairen die op dat moment nog niet waren gedemobiliseerd, dat waren in ieder geval nog een kleine 4.000 Molukse mannen in dienst van het KNIL, kregen tijdelijk de status van Koninklijke Landmacht (KL). Dat was de enige manier om ze onder Nederlands gezag te houden. Een mes dat aan twee kanten sneed: ze moesten opdrachten blijven opvolgen en tegenover de Indonesische overheid bleef Nederland ook verantwoordelijk voor ze.
Het recht van een KNIL militair was afvloeiing op plaats van herkomst of van keuze. Voor veel van de Molukse KNIL mannen was dat na de RMS proclamatie de Molukken geworden. Voor de Indonesische en Nederlandse overheid was die plaats onacceptabel omdat zij de RMS als een opstand beschouwden. Het wantrouwen naar de Nederlandse overheid onder de Molukse KNIL militairen groeide. Men was er niet zeker van de Nederland hen niet zou dwingen om ter plekke, dus op grondgebied van de Republiek Indonesië, af te vloeien.
Delegatie Aponno naar Nederland Om daar een stokje voor te steken werd in augustus een delegatie naar Nederland gestuurd om rechtstreeks met de Nederlandse overheid te spreken. Deze delegatie onder leiding van sergeant majoor F.A. Aponno bestond verder uit dominee A.Z. Sahetapy, korporaal Ch.P. Tauran, sergeant J. Siauta en de sergeant majoor J. Kapel. In Nederland werden ze ontvangen door de koningin, door politici en door de organisatie ‘Door de Eeuwen Trouw’ (DDET). DDET zorgde ook voor juridische ondersteuning.
In eerste instantie probeerde Aponno en zijn delegatie de Nederlandse staat begin december 1950 via een vordering te dwingen om de Molukse ex-KNIL militairen die op Java waren ondergebracht over te laten brengen naar Ceram. Dit was een van de vrije gebieden in de Zuid Molukken – bedoeld werd dus onder de RMS – of naar Nieuw Guinea. In het vonnis las ik dat dat Aponno de Nederlandse regering op 4 december beval om op 7 december aan te geven waar ze de Molukse militairen heen bracht. De Nederlandse reactie was om niet in te gaan op de eis, maar Aponno en de zijnen het bevel te geven terug te gaan naar Indonesië. Bovendien kregen zij daarna ook geen rijstmaaltijden meer op de Frederikskazerne waar zij schijnbaar verbleven.
Deze Nederlandse non-reactie kon alleen maar worden beantwoord met een kort geding, anders zou Nederland de militairen alsnog op Java op straat kunnen zetten. In het geding eiste de delegatie Aponno niet meer waarheen de ex-KNIL militairen moesten worden afgevloeid, maar definieerde ze waar men niet gedemobiliseerd wilde worden. Dat was dus al het gebied dat door de Republiek Indonesië werd beheerst. Daar immers zouden de ex-KNIL militairen en hun gezinnen ‘gevaar voor leven en vrijheid’ lopen. Met die eis viel eigenlijk heel Indonesië af voor demobilisatie, ook de Zuidoost Molukken die eerder nog wel in beeld waren. Maar ook Ceram – in het hypothetische geval dat Nederland de ex-KNIL militairen daarheen zou willen brengen- verviel als demobilisatie plek omdat een groot deel van het eiland al weer in handen van Indonesië was.
De rechter stelde de delegatie Aponno op 21 december 1950 in zijn gelijk en vonniste dat de Nederlandse staat de Moluks ex-KNIL militairen zonder hun toestemming niet mocht laten afvloeien op door de Republiek Indonesië beheerst gebied. Het vonnis werd in hoger beroep en in cassatie bevestigd. Door dat vonnis werd de Nederlandse overheid slechts gedeeltelijk afhankelijk van de wensen van de Molukse ex-KNIL militairen. Zij konden alleen op Indonesisch gebied kunnen worden gedemobiliseerd met toestemming. Maar daar buiten? Daar hoefde schijnbaar geen toestemming voor te zijn. We weten nu dat dat Nederland werd en dat daar een spel van al of niet echte keuzes aan vooraf ging. Een spel waarin overigens ook de delegatie Aponno een rol speelde. Maar dat is iets voor later.
Bij herlezing van het vonnis viel nog iets anders op. Er lijkt een soort vooraankondiging van ontslag bij aankomst in te staan. Niet aangezegd door de Nederlandse Staat, maar geformuleerd door de advocaat van de delegatie Aponno. Deze lijkt van mening te zijn dat de rechter uitspraak moet kunnen doen omdat de situatie van de ex-KNIL militairen urgent is: “doordat hier dreigende inbreuken zijn zowel op het leven althans op de vrijheid van de ongewapende oud-KNIL militairen, die burgers zijn vanaf het ogenblik, dat zij in de plaats van afvloeiing aan land zijn gezet”. Dat klonk niet goed, want wie definieerde uiteindelijk de ‘plaats van afvloeiing’?
Eind september werd het boek ‘De slavernij in Oost en West; Het Amsterdam onderzoek’ gepresenteerd. Drie dagen later gevolgd door kleinschalige seminars over de thematiek op verschillende plaatsen in de stad. Dat laatste uiteraard vanwege de corona-maatregelen. ‘De slavernij in Oost en West’ is een bijzonder boek. Het is een state of the art, zoals men dat wel noemt, een weergave van wat al bekend is. Eenenveertig schrijven in het boek over uiteenlopende zaken met betrekking tot Amsterdam en slavernij.
Het boek
De aanleiding voor het boek is de wens van het gemeentebestuur om namens het stadsbestuur excuses te maken voor de rol van Amsterdam in de slavernij. Maar, zo was de redenatie, dan moest men wel weten waarvoor excuses gemaakt moesten worden. Nieuw onderzoek zat er vanwege de tijd – een klein jaar – niet in. Dus werd het een overzicht met meer dan 40 bijdragen over de vervlechting van Amsterdam en haar stadsbestuur in de slavernij. Het gaat over de rol van het stadsbestuur en de stadsbestuurders, over wat de bevolking ervan mee kreeg en hoe die ook te maken hadden met producten die met slavernij waren gemaakt, maar het gaat ook over hoe dat verleden nog steeds doorwerkt in het heden.
Je gaat zien hoe sterk slavernij verweven was en soms nog is, in de haarvaten van de samenleving.
Ik had de eer om zitting te nemen in de wetenschappelijke begeleidingscommissie. Je kijkt dan mee in de keuken en kan zien hoe de auteurs en redactie (ook beeld redactie) keihard werken om een kwalitatief gedegen eindproduct te leveren. Maar je mag dan ook eerder dan anderen ‘proeven’ van dat eindproduct, want je wordt geacht mee te lezen.
Eerlijk gezegd twijfelde ik even toen ik begon aan de ruim veertig korte hoofdstukken. Kleine stukjes geschiedenis over veel verschillende dingen. Maar hoe meer ik ‘proefde’ en las kwam het manuscript steeds harder binnen. Het was alsof je een duizend-stukjes-puzzel legt en naarmate meer stukjes op tafel liggen ontrafeld zich het totaal. En dat was ongelooflijk. Je gaat zien hoe sterk slavernij verweven was en soms nog is, in de haarvaten van de samenleving. De beurtschippers die vanuit Amsterdam suiker of specerijen naar het achterland vervoerden leefden ook van de goederen geproduceerd door tot slaaf gemaakten. Tegenwoordig hechten we aan een keten-verantwoordelijkheid, dat wil zeggen dat winkels moeten kunnen garanderen dat hun producten niet zijn gemaakt door kinderarbeid of slavenarbeid. Keten-verantwoordelijkheid is van nu en zeker niet van toen. Maar je gaat je ook realiseren dat de aandacht die altijd uitging naar de trans-Atlantische slavenhandel en uitbuiting op de plantages, hoe terecht ook, je zicht belemmerde. Want ook in wat zo Nederlands ‘de Oost’ heet was wel degelijk sprake van slavernij.
Wat leerde je?
In de dagen voor de boekpresentatie vroeg een Molukse vriend mij wat ik van het manuscript had geleerd. ‘Veel’ vertelde ik hem, maar een ding in het bijzonder. Dat is dat we een nieuwe bril nodig hebben om naar de koloniale geschiedenis in Azië, in Indonesië en in de Molukken te kijken.
Eigenlijk hebben we lang in eufemistische woorden over vormen van slavernij en dwangarbeid gesproken en geschreven. Als we het over de perken op Banda hadden, na de moordpartij door JP Coen in 1621 hadden we het wel over de tot slaaf gemaakten die men kreeg om de perken te bewerken, maar we spraken niet echt over de perkeniers die ook slachtoffer waren van dwangarbeid. We spraken over een ‘monopolie’ op de specerijenhandel, wat klinkt als een economisch mechanisme, maar in feite werden Molukse boeren gedwongen te werken voor een prijs die de VOC hen oplegde. Ook dat is een vorm van gedwongen arbeid. In de latere koloniale periodes hebben we het over herendiensten als een vorm van belasting, maar dan hebben we het toch eigenlijk ook over gedwongen arbeid en ontneming van vrijheid door een vreemde overheerser. En wat te denken van de vrouwen die als nyai als eigendom door koloniale heren werden behandeld. Gelukkig wordt daar de laatste tijd over geschreven, maar te lang was dat een ‘gegeven. Ook ontheemding kwam stelselmatig voor in Azië. Ook daar werden tot slaaf gemaakten van de ene plek naar de andere gebracht en verhandeld. Die handel was minder een ‘specifieke economische activiteit’ van de Verenigde Oost Indische Compagnie, zoals die dat wel was van de West Indische Compagnie. Daardoor stond het minder op de voorgrond, maar het gebeurde wel.
Wat ik geleerd heb, vatte ik samen, is dat we een nieuwe bril voor de koloniale geschiedenis in Azië nodig hebben. Eentje die beter zicht geeft op de gedwongen arbeid en de slavernij. Niet om een wedloop in slavernij tussen ‘de Oost’ en ‘de West’ te beginnen. De impact van de trans-Atlantische slavernij is nog altijd zeer voelbaar, die in Azië ook. Maar we hebben het te lang eufemistisch weggemoffeld in economisch jargon. Het is belangrijk om het te gaan zien en te benoemen. Dan kunnen we de verschillen en overeenkomsten ontdekken en stappen maken.
Het moment
Dat waren mijn lessen vertelde ik mijn vriend. En toen kwamen de presentatie en de seminars, met veel aandacht in de media. Ik realiseerde me toen dat het gemeentebestuur van Amsterdam, vermoedelijk zonder vooropgezet plan, een momentum had gecreëerd. Ze hadden excuses kunnen aanbieden en dan hadden we wat kunnen discussiëren over die excuses. Nu ontstond een moment voorafgaande aan die excuses waar de bestaande kennis over het slavernij verleden van Nederland en in het bijzonder die van Amsterdam samengebald in de spotlights stond. Daarin werd gesproken over slavernij wereldwijd en dus ook in ‘de Oost’, daar werd gesproken over Banda als een van de eerste plaatsen waar Nederlanders stelselmatig tot slaaf gemaakten hadden gebruikt. En heel Nederland was er getuige van.
Dit is het moment om een nieuwe historische bril op te zetten en opnieuw te kijken naar het kolonialisme in relatie en slavernij in Azië.
Een variant van de poster met een groepsfoto van de actievoerders van de actie Wassenaar 1970 heeft een nieuw leven gekregen. De oorspronkelijke poster had een roodachtig achtergrond met boven groepsfoto in vlammende letters geschreven ‘Wassenaar’ en eronder ’35 pahlawan RMS’ (35 RMS helden). Op de nieuwe versie prijken dezelfde letters, maar nu in goud, tegen een achtergrond met de RMS vierkleur en staat onder de foto: Mena-Muria 31 augustus 1970 – 31 augustus 2020. Het is een oproep voor de vijftigjarige herdenking van de actie.
De actie Wassenaar, de bezetting van de residentie van de Indonesische ambassadeur op 31 augustus 1970, was de eerste van een serie radicale acties in de jaren zeventig. Na een dag gaven de jongeren zich over, nadat door de Nederlandse regering beloofd was dat er gesprekken kwamen tussen de Nederlandse regering en de Molukse leiders. Begrijpelijkerwijze wordt die eerste actie overschaduwd door de treinkapingen en gijzelingsacties van 1975 en vooral die in de Punt en Bovensmilde van 1977 toen de acties met veel geweld werden beëindigd waarbij doden vielen. Dat de actie Wassenaar vaak in de schaduw staat is niet helemaal terecht. In meerdere opzichten was de actie een belangrijk moment. Binnen de Molukse gemeenschap en de politieke strijd en voor de relatie met de Nederlandse samenleving. Maar ook voor de Nederlandse overheid, voor hen was het zelfs een soort wake-up-call.
Tegen het einde van de jaren zestig kwamen Molukse jongeren steeds vaker in aanvaring met Nederlandse jongeren. Er werd wel gesproken over een opkomende ‘Black Power-mentaliteit’ onder Molukse jongeren om erop te wijzen dat Molukse jongeren zich steeds zelfverzekerder en trots op hun eigen identiteit de confrontatie met hun Nederlandse leeftijdsgenoten en de Nederlandse overheid aangingen. Dat ging in eerste instantie niet om politieke zaken. Met de actie Wassenaar kreeg die confrontatie bij wijze van spreken een politiek militante dimensie, waarna ook daadwerkelijk contacten met de Amerikaanse beweging kwamen.
Vanuit de Nederlandse samenleving kwam een depolitiserende reactie. De jongeren zouden vooral in actie zijn gekomen uit boosheid over de behandeling van hun ouders, dus niet politiek, en/of zij zouden de dromen van hun ouders najagen. Tegen deze interpretaties namen de jongeren duidelijk stelling: het was hun eigen idee en Nederland moest niet denken dat zij door hun ouders waren opgehitst.
Overbrugging en samenwerking
Intern zorgde de actie Wassenaar voor een overbrugging tussen deels rivaliserende RMS bewegingen. De RMS regering in ballingschap van ir. J. Manusama die in 1966, na de executie mr.dr. Ch. Soumokil, was opgericht had in 1969 concurrentie gekregen van een tegenregering onder leiding van generaal I. Tamaela. Beide presidenten hadden de beschikking over eigen ‘veiligheidskorpsen’. Tameala’s korps werden commando’s genoemd, en bij Manusama was dat het Korps Pedjagaan Keamanan (Korps voor bewaking van veiligheid). Daarnaast was er een stroming RMS jongeren die zichzelf als onafhankelijk beschouwden en niet perse voor een van beide presidenten waren. Toen in de zomer van 1970 bekend werd dat de Indonesische president Suharto op 1 september naar Nederland zou komen voor een staatsbezoek, besloten jongeren hem een warm welkom te geven.
Leden van Manusama’s KPK kregen hoogte van dat initiatief namen het vervolgens over. De actie groeide uit tot een plan om drie objecten te bezetten, het Indonesisch consulaat in Amsterdam, de Indonesische ambassade in Den Haag en de Indonesische residentie in Wassenaar. Op het laatste moment ging alleen de laatste actie door. Tijdens de voorbereidingen groeide de groep die bij de actie(s) betrokken werd. De jongeren kwamen uit alle RMS stromingen, waardoor de actie Wassenaar een teken werd van gezamenlijkheid. De jongeren lieten zien dat zij in staat waren om voor het politieke doel tegenstellingen terzijde te schuiven.
Voor de Nederlandse autoriteiten was het een wake-up call. De confrontaties tussen Molukse en Nederlandse leeftijdsgenoten hadden hen er al van doordrongen dat er iets moest gebeuren met de relatie tussen Molukkers en de Nederlandse samenleving. Men sprak wel van ‘normalisatie’ van de relatie. Een van de middelen die men daarvoor zag waren stichtingen voor de samenlevingsopbouw, later kortweg ‘de stichting’ genoemd, waar elke Molukse wijk subsidie voor kon krijgen. Eind jaren zestig waren goede ervaringen opgedaan met bijvoorbeeld de stichting Sou ’66 in Middelburg.
Normalisatie met Indonesië
De actie Wassenaar verraste de Nederlandse autoriteiten en met een schok realiseerden zij zich dat de positie van Molukkers in Nederland ook verbonden was met de Molukken. In de jaren negentig interviewde ik voor mijn boek ‘RMS van ideaal tot symbool’ iemand die indertijd bij de Binnenlandse Veiligheid Dienst (BVD) werkte. Voor hen was het een wake-up call vertelde hij. Naast de relatie met de Nederlandse samenleving moest ook worden gewerkt aan een ‘normalisatie’ van de relatie met Indonesië. De BVD intensiveerde haar aandacht voor Molukkers.
Voor een ‘normalisatie’ van de relatie met Indonesië had Nederland Indonesië nodig. In eerste instantie stond de Indonesische regering op het standpunt dat ‘het Molukse vraagstuk’ een Nederlands probleem was. Na moeizame onderhandelingen was Indonesië bereid Nederland uit de penarie te redden. Er kwam een overeenkomst waarin onder andere begeleide reizen van Nederlandse Molukkers naar Indonesië werden geregeld (de oriëntatiereizen) en repatriëringsmogelijkheden voor oudere Molukkers met een Indonesische nationaliteit. De organisatie lag in handen van joint comités, een in Nederland en een in Indonesië.
Eind zomer 1975 was de overeenkomst klaar en kon worden begonnen met de uitvoering. De Molukse jongeren waren intussen van mening dat de gesprekken na de actie wassenaar niets hadden opgeleverd. Nieuwe acties waren volgens hen noodzakelijk. Die kwamen er, te beginnen met de treinkaping bij Wijster en de gijzelingsactie in het Indonesische consulaat in Amsterdam in december 1975.
De bekendmaking en implementatie van het Akkoord van Wassenaar werden vanwege de nieuwe acties even uitgesteld. De uiteindelijke gevolgen van de oriëntatiereizen en andere maatregelen van het Akkoord droegen op langere termijn bij aan een veranderende positie van Molukkers in Nederland. De impact van de actie Wassenaar was dus vele malen groter dan men in 1970 kon bevroeden en dan tegenwoordig wordt onderkend.
Eigenlijk was het Black Lives Matter protest op 10 juni 2020 gepland op het Anton de Komplein in Amsterdam Zuidoost. Vanwege de verwachte enorme opkomst werd de demo verplaatst naar het grotere nabijgelegen Nelson Mandelapark. AT5, de lokale nieuwszender deed live-verslag. Er kwamen 11.000 mensen die op 1.5 corona-meter afstand met mondkapje de eisen voor gelijkheid en tegen etnisch profileren en politie geweld met hun aanwezigheid kracht bij zetten. In de verte zag ik tussen de menigte twee RMS-vlaggen zwaaien. Een teken van solidariteit, maar ook een statement dat Molukkers tegen racisme zijn. De vlaggen pasten in het beeld. Want al eerder zag ik op de muur aan de voet van het standbeeld van Anton de Kom de leuze: ‘Black is beautiful’.
Deze slogan werkte voor mij als een missing link. De protesten in Nederland en in de rest van de wereld waren ontvlamd na de dood van George Floyd in Amerika op 25 mei 2020. De protesten in Nederland en elders waren geïnspireerd door de protesten in Amerika. Dit had ik eerder in de Nederlandse geschiedenis gezien, of beter gezegd in de Molukse. En ook toen had het relaties met discriminatie.
Black is beautiful
Eind jaren zestig kwamen tweede generatie Molukse jongeren steeds meer in aanraking met de Nederlandse samenleving. Onder andere omdat men vanuit de woonoorden naar de woonwijken was verplaatst. In die Nederlandse samenleving ondervonden Molukse jongeren dat zij als minder werden gezien, ze werden gediscrimineerd. Een soort collectieve reactie volgde. Molukse jongeren lieten zich inspireren door de ‘black is beautiful’ en de ‘black power’ beweging in Amerika. Ze leerden van die Amerikaanse bewegingen trots te zijn op zichzelf en daarvoor op te komen.
Het effect was confrontatie met de witte Nederlandse jeugd. Eind jaren zestig kwam het in meerdere Nederlandse steden tot confrontaties tussen Molukse jongeren (die massaal met voordeelkaartjes door het land reisden; de tienertour) en Nederlandse jongeren. Het kwam zelfs zover dat dominee Metiary, destijds voorzitter van de grootste Molukse organisatie, via pamfletten Molukse jongeren opriep om geen confrontaties aan te gaan. De link naar de Amerikaanse zwarte beweging liep via enkele Molukse jongeren die contact hadden met progressieve Nederlandse bewegingen, zoals cineclub Vrijheidsfilms. Het is ook de link die bijdroeg aan de radicalisering die uiteindelijk leidde tot de acties in de jaren zeventig.
Maar terug naar de stellingname tegen racisme. In de jaren tachtig werd steeds duidelijker dat Nederland een multiculturele samenleving was geworden en de overheid een zogenaamd ‘algemeen minderheden beleid’ wilde gaan voeren, was ook al duidelijk dat er sprake was van institutioneel en dagelijks racisme. Hoe subtiel dat racisme werkte werd indertijd stevig verwoord in het boek ‘Alledaags Racisme’ dat Philomena Essed in 1984 publiceerde. Dat werd haar niet in dank afgenomen. Er was ook toen veel ontkenning van racisme. Maar er waren ook bewegingen die het racisme aan de kaak stelden en er tegen protesteerden. Molukkers deden daar aan mee. Ze waren betrokken bij de jaarlijkse herdenkingen van de racistische moord in 1983 op de Antilliaanse Kerwin Duinmeyer. Ze waren aanwezig bij de Princenhof-conferentie tegen discriminatie en racisme in januari 1984 in Amsterdam. In 1985 organiseerden Molukkers uit Twente een fietstocht naar Amsterdam in het kader van een campagne van ’Ne pas touche mon pote’ (kom niet aan mijn makker). Dat was ter gelegenheid van het bezoek aan Nederland van de Franse organisatie SOS-Racisme die in 1984 was opgericht. En net als SOS-Racisme in Frankrijk waren er antiracisme bureaus in Nederland die door middel van onderzoek racisme aantoonden en racistische en discriminatoire voorvallen registreerden. En er ontstonden in de tweede helft van de jaren tachtig op landelijk en regionale niveaus ‘Anti-Discriminatie Overleggen’ (ADO). Ook in die bureaus en overleggen waren Molukkers actief. Op landelijk niveau werd dat bijvoorbeeld gedaan door het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers (IWM).
Ook in de jaren negentig waren Molukkers actief in antiracisme activiteiten en projecten. In 1992/1993 ontstond de Werkgroep Discriminatie Molukkers, waar Molukkers vanuit verschillende wijken bij betrokken waren. En dan was er in 1995 een bijzonder Europees project ‘jongeren treinen’. Op initiatief van twee Iers-Joods meisjes reden vanuit verschillende uithoeken van Europa zes treinen ‘European Youth Trains’ gedurende een week naar het Europese parlement in Straatsburg. Het was een campagne tegen racisme, xenofobie, antisemitisme en intolerantie. Elke trein had een eigen thema en op 42 stations werd gestopt en werden jongeren opgepikt. De begeleider op een van de treinen was een Molukker. Ook in de jaren daarvoor hadden Molukse vertegenwoordigers meegedaan aan soortgelijke Europese campagnes.
Racisme niet verdwenen
Op een of andere manier werd het begin deze eeuw stiller aan het antiracisme en anti-discriminatie front. Niet dat racisme of discriminatie was verdwenen. Integendeel. Gelukkig zijn in ieder geval de laatste jaren weer nieuwe initiatieven ontstaan. Zoals Kick Out Zwarte Piet. Ook daar zag ik Molukse gezichten. De beweging die nu opkomt lijkt sterker dan die uit de jaren tachtig en negentig. Er liggen deels de zelfde eisen op tafel, maar ze worden massaler en breder gesteld. Waarin de echo van de bewegingen uit de jaren zestig doorklinken. Dat is een goede zaak en stemt hoopvol.
Coverfoto: Voorpagina van het magazine Tjengkeh uit de jaren ’80.
In april verloren de Molukken twee iconen op het gebied van het Moluks erfgoed. Op 8 april overleed in Jakarta R&B artiest en songwriter Glenn Fredly Latuihamallo (1975) plotseling aan een hersenvliesontsteking. Amper 10 dagen later, op 19 april, overleed etno-musicoloog Chris Tameala (1957) in Ambon, hij leed aan suikerziekte en had longproblemen. De begrafenis van Glenn Fredly en Chris Tamaela konden we in Nederland via social media bijna live meemaken. Glenn Fredly en Chris Tamaela vertegenwoordigden verschillende generaties en muziekstijlen, terwijl ze ook op elkaar leken.
Glenn Fredly was een veelzijdige artiest die thuis was in verschillende muziekstijlen van R&B tot Jazz, hij was producent en acteur en won diverse prijzen. Weliswaar geboren in Jakarta was hij intens betrokken bij de Molukken. Zijn prijswinnende film ‘Cahaya dari Timur, Beta Maluku’ (Light from the East, I am Moluccan) uit 2014 was daarvan wel het grootste bewijs. Deze speelt tegen de achtergrond van het conflict tussen Moslims en Christenen aan het begin van deze eeuw en laat zien hoe tegenstellingen kunnen worden overkomen door een elftal samen te stellen uit beide geloofsgemeenschappen. Met deze productie toonde hij zich ook ambassadeur van de Molukken, want hij koos grotendeels voor jonge Molukse acteurs en liet hen de dialogen in het ‘Moluks Maleis’ voeren. Een niet onbelangrijke keuze als je bedenkt dat ‘Moluks Maleis’ in Indonesië als ‘niet netjes’ wordt gezien.
Chris Tamaela was van een andere generatie, een begin zestiger. Chris was meer bezig met de traditionele, of beter gezegd oorspronkelijke muziek van de Molukken. Hij was niet alleen etno-musicoloog, hij was ook dominee en gaf les op de UKIM (Universitas Kristen Maluku, Christelijke Universiteit Molukken). Volgens dichter en journalist, Rudy Fofid, was hij ook erg geliefd door en inspirerend voor studenten aan de Pattimura Universiteit. Op 9 juni 2015 promoveerde hij aan de Vrije Universiteit in het kader van een programma waarin drie Molukse predikanten uit Nederland en drie uit de Molukken een proefschrift schreven. In zijn proefschrift verbond Chris Tamaela zijn etno-musicologische achtergrond met zijn predikantschap. Hij analyseerde de muziek die in de Molukse kerk werd gebruikt en constateerde dat deze volledig westers was geworden. Daarom pleitte hij voor het terugbrengen van de oorspronkelijke Molukse instrumenten en muziek in de kerk. Hij noemde dat Supu-isatie. Een mooie term die mij indertijd inspireerde om een column over zijn promotie te schrijven.
Muziek als communicatiemiddel
Glenn Fredly heb ik zelf helaas nooit mogen ontmoeten, Chris Tamaela wel. Meerdere keren zelfs, de laatste keer vorig jaar november in Ambon. Een van de eerste keren na zijn promotie was tijdens een workshop die hij bij het Museum voor Volkenkunde in Leiden gaf. Hij is een van de weinige mensen die mij ertoe aan kon zetten om publiekelijk een instrument te bespelen. Hoe? Door te praten over muziek als communicatie en hoe mensen elkaar begroeten en zich met muzikale codes aan elkaar bekend maken. Dan wees hij met zijn vinger en moest je wel.
Sommige mensen spreken meerdere talen vloeiend en kunnen gemakkelijk switchen van de ene naar de andere taal, maar hebben één basistaal. Chris Tamaela’s basis taal was muziek. Tijdens een seminar voor mijn oratie zou hij een paper presenteren. Ik herinner me dat hij bezig was om op het laatste moment nog een verhaal op zijn laptop te zetten. Maar toen hij moest presenteren gin het pas goed toen hij een instrument in handen had en met ons kon communiceren via muziek. Hij deed dat opnieuw op de Konferensi Budaya Maluku (Conferentie over Molukse cultuur) in Dobo in november 2018. Het is een bijzondere gave om zo via muziek te kunnen communiceren en mensen mee te nemen.
Glenn Fredly was een vertolker van de Molukse inbreng in R&B, Jazz en film. Chris Tamaela was een belangrijke verteller van de oorspronkelijke Molukse muzikale cultuur. Maar hij pleitte er juist ook voor om overal in de natuur instrumenten te zoeken, zoals blijkt uit filmpjes op You Tube. Beiden waren erg verbonden met de Molukken en waren ambassadeurs van de Molukken. Maar ze waren ook bruggenbouwers tussen de Molukken, Indonesië en Nederland. De reacties op het overlijden van beiden in Nederland waren indrukwekkend. Glenn Fredly had hier meerdere keren opgetreden. De foto op zijn wikipediapagina is van een optreden in Nederland. Van Chris Tamaela zijn legio opnames gemaakt tijdens zijn verblijf in Nederland. Hij gaf tal van workshops, zoals in het Tropenmuseum en in de Molukse kerk Gunung Batu te Amsterdam.
Met Glenn Fredly en Chris Tamaela verliezen niet alleen de Molukken iconen, maar Molukkers over de hele wereld verliezen twee creatieve en enthousiaste bruggenbouwers die het erfgoed in stand hielden en hielpen uitbreiden.
Dit jaar, 2020 is weer een uitgelezen kroonjaar. Een jaar waarin meerdere jubilea gevierd worden of gebeurtenissen herdacht. Bijvoorbeeld het einde van de Tweede Wereldoorlog 75 jaar geleden in 1945, in Europa in mei en in de Pacific in augustus. Maar ook in het zelfde jaar de proclamatie van de Republiek Indonesië op 17 augustus. En het is 70 jaar geleden dat de RMS in april werd geproclameerd. En alweer 50 jaar geleden dat met de bezetting van de Indonesische ambassadeurs residentie in Wassenaar een eerste gijzelingsactie door Molukse jongeren werd uitgevoerd, gevolgd door de acties in 1975, dit jaar dus 45 jaar geleden.
De aandacht voor deze historische momenten dit jaar vinden plaats onder bizarre omstandigheden. In de maand april, zou er in de Amsterdamse RAI een grote manifestatie worden georganiseerd ter ere van de 70 jarige herdenking van de RMS proclamatie. De uitbraak van de covid-19 pandemie gooide roet in het eten. Vanwege de geldende lockdown wordt in Nederland veel werk verricht via de digitale wereld. Ook dat werd de werkelijkheid voor de RMS viering. Dit jaar hield RMS-president in ballingschap mr. John Wattilete op 25 april een toespraak via YouTube. Dat was een wereld van verschil met vorig jaar toen een rechtszaak nodig bleek om de RMS herdenking in theater Orpheus in Apeldoorn af te dwingen. ‘ In de ochtend was Wattilete nog aanwezig geweest bij het hijsen van de vlag in de wijk in Breda, waar iedereen volgens de covid-19 maatregelen netjes afstand hield. Zoals ook in de andere Molukse wijken waar de vlag werd gehesen.
Vlaggen op de Molukken
Eerder op 25 april al waren op de Molukken vlaggen gehesen. Dat gebeurt elk jaar, wellicht vanwege het kroonjaar, droegen drie mannen dit jaar de vlag zelfs naar het hoofdkantoor van politie. Een filmpje van deze actie, evenals die van een demonstratie in het dorp Aboru gingen viraal.
Voorlopig ziet het ernaar uit dat de maatregelen in verband met de covid-19 pandemie grote bijeenkomsten zullen tegenhouden. Het is de vraag hoe de herdenkingen van de volgende voor de Molukse gemeenschap belangrijke historisch momenten zullen plaatsvinden. Welke dat zijn en wat de relevantie van die gebeurtenissen is, werd vijf jaar geleden in drie artikelen in de nieuwsbrief van het Moluks Historisch Museum beschreven. Voor de belangstellende: het eerste artikel in februari 2015 ging over 1945, het tweede in maart ging over 1950 en het derde over 1970 en 1975. Wellicht de moeite waard een terug te lezen.