In gesprek met prof.dr. Fridus Steijlen
GESCHREVEN DOOR REDACTIE MHM OP 27 juli. GEPOST IN NIEUWS
Op donderdag 7 juli 2022 nam prof.dr. Fridus Steijlen vanwege zijn pensionering afscheid als senior onderzoeker aan het KITLV en bijzonder hoogleraar Molukse Migratie en Cultuur in Comparatief Perspectief aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ter gelegenheid van zijn afscheid werd er een afscheidssymposium georganiseerd in Museum Volkenkunde in Leiden. Voorafgaand aan deze afscheidslezing ging Museum Maluku in gesprek met de pensionaris.
Een diepte interview met prof. dr. Fridus Steijlen
In uw rijke carrière als academicus heeft u voornamelijk onderzoek gedaan binnen en buiten de contouren van de Molukse gemeenschap in Nederland. U heeft daarbij veel kennis vergaard en gedeeld waardoor u als autoriteit beschouwd kan worden op het gebied van Moluks-Nederlandse relaties. Dit resulteerde uiteindelijk ook in uw benoeming als eerste hoogleraar Molukse Migratie en Cultuur aan de Vrije Universiteit Amsterdam en uw positie als leerstoel voor Museum Maluku. Is het voor u vanzelfsprekend geweest om u in te zetten voor de Molukse gemeenschap zoals u in uw carrière gedaan heeft? In andere woorden, denkt u dat er connecties te leggen zijn tussen uw coming of age in links Amsterdam en uw latere carrière verloop?
Ik studeerde antropologie en werd door een Molukse vriend van mij (David Berhitu) erop gewezen dat er bevolkingsgroepen zijn die een eigen geschiedenis hebben en die op een speciale wijze naar Nederland zijn gekomen. Dit gesprek was in 1976, een tijd voordat Nederland echt multicultureel werd. Dit leidde tot een gesprek met David over hoe Molukkers naar Nederland zijn gekomen. Dat had alles met de dekolonisatie van Indonesië te maken. Ik kwam toen op een punt dat ik dacht, daar heb ik ook mee te maken; “Ik moet daar iets mee.” Het was namelijk ook deel van de Nederlandse geschiedenis. Als er spanningen zijn – zoals in ’76 na de eerste treinkaping – dan is het een kwestie om daar samen uit te komen. David was lid van de Gerakan Pattimura en zij stonden open voor participatie van Nederlanders. Zo ben ik lid geworden van de Gerakan Pattimura.
De Gerakan Pattimura een kritische, linkse organisatie die zich de vraag stelden of je de RMS wel vanuit Nederland moest exporteren naar de Molukken toe, of dat je niet beter moet vechten voor vrijheid van meningsuiting op de Molukken zodat mensen daar zelf kunnen beslissen. Ik ben hierbij actief betrokken geraakt en ben me uiteindelijk gaan specialiseren op Indonesië, omdat we die kennis nodig hadden. Het is dus niet zo dat ik in een links klimaat zat en daarom betrokken raakte bij een Molukse organisatie, maar het was een meer algemeen tendens wat voor mij in die richting uitliep. Die vanzelfsprekendheid om mij in te zetten voor de Molukse gemeenschap zat er dus niet per se in, maar ik denk dat het meer te maken heeft gehad met engagement en ideologie. Dat was in die tijd anders dan tegenwoordig.
Dat betekent dat ik eigenlijk begon als participant binnen Gerakan Pattimura, en als lid ben ik mij gaan oriënteren op Indonesië en Molukkers in Nederland. Dat laatste eigenlijk niet eens oriënteren, maar ik was gewoon deel van de beweging. Aan het einde van mijn studie heb ik mijn scriptie geschreven over Molukse drugsgebruikers en drugshulpverlening, omdat mijn vrienden betrokken waren bij de hulpverlening. Achteraf gezien kan je dus zeggen dat mijn betrokkenheid bij de Molukse gemeenschap via de Gerakan Pattimura en de vriendschappen die ik sloot, toen een onderdeel werd van het begin van mijn wetenschappelijke carrière. Mijn deelname aan Gerakan Pattimura, mijn netwerk toentertijd en mijn betrokkenheid bij mensenrechtenorganisaties als het gaat om Indonesië, dat heeft de push van mijn carrière gegeven. Mijn carrière is een soort vervolg op – en werd gevoed door – mijn actieve betrokkenheid.
U heeft veel waardevolle dekoloniale en sociale studies geleid en uw nog te ontsluiten archieven bij Museum Maluku staan eveneens vol met interessante notities en belangrijke kennis over en voor de Moluks-Nederlandse gemeenschap. Ondanks dat het als onderzoeker belangrijk is om objectief te blijven, kan ik mij voorstellen dat door uw onderdompeling in de Molukse cultuur – in zowel Nederland als op de Molukken – uw opvattingen, idealen of redenen voor verder onderzoek beïnvloed zijn geweest door uw affiniteit met de Molukse cultuur. In hoeverre denkt u dat uw groei als academicus beïnvloed is of samenvalt met de ontwikkeling van de Molukse gemeenschap in Nederland, of zelfs het dekolonisatieproces van de gemeenschap? Ziet u bijvoorbeeld verschillen in uw werken als relatief beginnend onderzoeker zoals “Uit de Schaduw (1989),” en uw vrij recente artikel over de Moluks-Nederlandse connectie met het moederland (2019)?
Eigenlijk is de vraag hier; “In hoeverre ben je ‘objectief’ of in ieder geval niet bevooroordeeld?” Wat vervolgens op twee manieren bekeken moet worden. Ten eerste; “Ben je ‘objectief’ als het gaat om de positie van Molukkers in Nederland?” En ten tweede; “In hoeverre ben je ‘objectief’ als je over de Molukse geschiedenis schrijft zonder dat je alles vanuit je oude Gerakan Pattimura bril interpreteert?” Ik denk dat ik me heel bewust van die vraag ben geweest waardoor ik bij elke bevraging of analyse bij wijze van spreken mijzelf in de spiegel aankijk en vraag of mijn empathie voor Molukkers een rol speelt in mijn analyse. Doordat ik constant met deze vraag bezig ben geweest, denk ik dat ik voldoende kritisch ben geweest in mijn carrière en zodoende ‘objectief’ ben gebleven in mijn analyses, maar dat kunnen anderen beter beantwoorden dan ik. Veel zelfreflectie zorgt er in dit geval voor dat je zo ‘objectief’ mogelijk kan blijven.
Daarnaast heeft die betrokkenheid ook een voordeel. Het feit dat ik actief betrokken was zorgde ervoor dat er deuren geopend werden tijdens bijvoorbeeld het onderzoek voor mijn proefschrift – waar ik met verschillende Molukkers met diverse politieke en ideologische standpunten sprak. Ondanks dat ik de Molukse gemeenschap binnen was gekomen via Gerakan Pattimura, met haar eigen politieke opvattingen, was ik voor mijn gesprekspartners een Nederlander die bereid was om samen te werken en opener was dan anderen.
Wat ik verder heel belangrijk vind in onderzoek, is te laten zien dat mensen agency hebben, dat mensen zelf kracht hebben. Ik denk dat het heel negatief is om alleen in het slachtofferschap te gaan zitten. Eerlijk gezegd vind ik dat ‘70 jaar Molukkers in Nederland’ te veel gedomineerd is door slachtofferschap. Je kunt denk ik vanuit het benoemen van de kracht van een gemeenschap ook laten zien waartegen zij hebben moeten vechten en daarmee de negatieve kant van het Nederlandse beleid tonen. Dat is misschien dezelfde intentie als waarom ik toentertijd lid ben geworden van Gerakan Pattimura, de kracht bij mensen zelf zoeken.
In 2006 schreef u samen met historicus Henk Smeets een van de standaardwerken over Molukkers in Nederland; “In Nederland Gebleven.” Terugkijkend op jullie schrijf- en onderzoeksprocessen en het uitgebreide werk wat daaruit voortvloeide, zijn er volgens u bepaalde ontwikkelingen of evenementen in de afgelopen 16 jaar geweest die nu absoluut toegevoegd zouden moeten worden aan een standaardwerk over Molukkers in Nederland zoals “In Nederland Gebleven”?
Het boek viel toentertijd onder verantwoordelijkheid van het Moluks Historisch Museum. Het onderzoeksproces wat daaraan voorafging was een proces waar veel jonge Molukse onderzoekers aan hebben bijgedragen. Daar zijn een aantal deelprojecten uit gekomen, waaruit het materiaal is meegenomen in “In Nederland Gebleven.” Het is dus belangrijk om te vermelden dat het overzichtswerk op de schouders staat van meerdere Molukse onderzoekers.
In 2006 hebben wij een redelijk volledige weergave van de geschiedenis en stand van zaken beschreven. In die zestien jaar die we nu verder zijn, zijn er dingen gebeurd die nu eigenlijk moeten worden toegevoegd. We hebben nu een uitgever gevonden die het interessant vindt om het boek opnieuw uit te geven en we moeten die zestien jaar erbij schrijven. Zo is er een nieuwe generatie aan het front gekomen die op andere manieren tegen bepaalde dingen aankijkt. Die generatiewisseling moet een duidelijk gezicht krijgen.
Wat ook verder moet worden beschreven is hoe de transnationale relaties zich hebben ontwikkeld. Zo wordt er veel meer op gelijke basis samengewerkt, in de zin dat de mensen op de Molukken veel mondiger zijn geworden en zich niet meer zomaar laten beïnvloeden door Molukkers uit Nederland. Zij stellen meer eisen en zijn daarnaast natuurlijk ook niet achtergebleven.
Ziet u dat ook als een vorm van agency?
Dat is zeker een vorm van agency. De ontwikkelingen van Molukkers in Nederland en op de Molukken hebben een eigen dynamiek en drijven eigenlijk een beetje uit elkaar. Met name op het vlak van politieke inzichten en onderlinge relaties. Als we kijken naar de slogan van de herdenking van 65 Molukkers in Nederland, dan was dat “Van Ver Gekomen.” Daar kun je uithalen dat werd benadrukt van hoever men was gekomen en dat men daar trots op was, zonder dat daarmee ontkent werd dat er dingen fout zijn gegaan, dat men zich belazerd voelde etc. Het ademde zoiets uit als ‘tegen de stroom in is dit bereikt’. Als je daarnaast kijkt naar de teneur van de herdenking van het afgelopen jaar – 2021, 70 jaar Molukkers in Nederland – dan staat ‘slachtofferschap’, ‘bedrog’, ‘excuses’ etc. centraal, daar zit veel minder kracht in. Het is een heel andere framing dan vijf jaar eerder.
Interessant is de vraag waarom dat zo gaat? Ik denk dat dat onder andere te maken heeft met maatschappelijke discussies. Die gaan over het slavernijverleden; Black Lives Matter en het opkomen voor je recht. Dit opkomen voor je recht kan ook op twee manieren. Onder het mom van; “Ik sta hier en wil erkend worden. Kijk wat ik allemaal al bereikt heb.” Daarnaast kan je zeggen; “Het enige wat jullie gedaan hebben is mij belazeren.” Dat zijn mechanismen die naar mijn mening meespelen. Het gevolg is dat men uit het oog verliest wat de eerste generatie allemaal gedaan heeft. Ik heb dat ook geschreven in een recensie van de televisie serie “Molukkers in Nederland” van Coen Verbraak. Daarin zagen we bijvoorbeeld niet de kracht van de gemeenschap. Een andere factor is denk ik de pandemie; iedereen zit in zijn eigen bubbel en met daarnaast social media die aan alles een andere dynamiek geeft.
Wat er over die zestien jaar geschreven moeten worden heeft ook te maken met dingen als identiteitsontwikkeling, de herdefinitie van de Molukse wijken en de veranderende transnationale relaties. Dat totaalpakket aan elementen is belangrijk om toe te voegen en door te trekken, omdat de tijd niet stil heeft gestaan.
Bent u ook van plan om in de tweede editie van “In Nederland Gebleven” ook weer jonge Molukse onderzoekers en hun studies te raadplegen of bij het proces te betrekken?
Er moet dus een hoofdstuk geschreven worden over die laatste zestien jaar. Om de continuïteit van het boek qua toonzetting te waarborgen zal ik dat doen. Maar het is onder andere gebaseerd op wat ik heb gezien en geobserveerd in samenwerking met jonge Molukse onderzoekers. Ik kan dit ook alleen maar schrijven omdat ik veel contact heb gehad met de gemeenschap.
In de panels bij mijn afscheid heb ik geprobeerd om een weerslag te geven van de mensen waarmee ik werk en gewerkt heb. Het zijn mensen uit verschillende hoeken en niet alleen met een wetenschappelijke achtergrond. Wat van mij ook een soort statement was om te laten zien dat ik een wetenschapper ben geworden uit activistische achtergrond. Don’t forget to connect.
Uw onderzoeksveld focust zich niet slechts op de Molukse eilanden maar beslaat in ieder geval de hele Indonesische archipel. Zo bent u sinds 2003 als projectcoördinator betrokken bij het “Recording the Future” project, geïnitieerd door het KITLV in samenwerking met LIPI en Offstream Films. Het hoofddoel van dit project is om een audiovisueel archief over het dagelijkse leven in Indonesië te creëren. Deze innovatieve en mogelijk onconventionele manier van onderzoeken brengen een vernieuwende, creatieve laag aan het concept onderzoeken binnen veel Westerse Sociale en Geesteswetenschappelijke disciplines. Hoe staat u tegenover onconventionele onderzoeksmethoden (voor de Westerse academische samenleving) en in hoeverre denkt u dat zulke methoden een plek kunnen claimen binnen de contouren van de Molukse cultuur en samenleving als onderzoeksobject?
Toen we het project begonnen waren mensen of voor of hartstikke tegen. Naarmate we langer doorgingen werden mensen positiever omdat we een archief van audiovisueel materiaal creëerden en mensen er de waarde ervan gingen inzien. Ik denk dat dit ook zeker mogelijk is qua onderzoek als het gaat om Molukkers. In feite is het “Verloren Banden” project van Jeftha Pattikawa een goed voorbeeld. Er zijn ongetwijfeld veel homevideos door Molukkers gemaakt tijdens begrafenissen, bruiloften en feesten. Het gebruiken van die found footage zou daarom een manier kunnen zijn om te kijken hoe bepaalde ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
Als je hebt over onconventionele onderzoeksmethoden zou je bijvoorbeeld kunnen nadenken over het houden van een serie interviews met jongeren en vervolgens vijf jaar later opnieuw houden met jongeren uit dezelfde leeftijdscategorie. Dat zegt iets over die temperatuur van de samenleving. Dit soort materiaal kun je plannen richting toekomst, maar je zou ook in de geschiedenis kunnen kijken mits je goed nadenkt over welke bronnen je gebruikt. Want er is best veel materiaal wat door Molukkers gemaakt is.
Er wordt binnen de Molukse gemeenschap ook gekeken naar verschillende manieren van kennisoverdracht. Bijvoorbeeld door middel van oral history. Hoe ziet u dat naast/tegenover/samen met Westerse academische historiografie?
Je hebt een verschil tussen oral history en orale tradities. Orale tradities zijn de oorsprongsverhalen van je clan/dorp/familie. Bij Oral history gaat het om bijvoorbeeld het interviewen van eerste generatie Molukse veteranen die over hun ervaringen in de periode ’45-’49 kunnen getuigen. Zij zijn er bijna niet meer. Een ander voorbeeld is het interviewen van de tweede generatie over wat zij meemaakten in de woonoorden. Die orale traditie kan heel interessant zijn als historische bron die heel veel zegt over de geschiedenis van een clan/dorp/familie. Tegenover die orale tradities moet je dan wel net zo kritisch staan ten opzichte van elke andere bron.
Het is belangrijk om je te realiseren dat zodra deze verhalen naar Nederland komen ze anders worden verteld. Dit omdat de vertellers hier anders geschoold zijn en anders hebben leren luisteren. Dat maakt het boeiend als historische bron, maar nogmaals je moet het ook kritisch beschouwen.
Mijn laatste vraag borduurt tot op zekere hoogte voort op de vorige vragen, in de zin dat het zich richt op de toekomst van de Molukse gemeenschap, (wetenschappelijk) onderzoek en het voortgaan op uw ervaringen. Bij Museum Maluku wordt er constant gemanoeuvreerd tussen het innemen van dekoloniale standpunten en het nadenken over het dekoloniseringsproces van de Molukse gemeenschap aan de ene kant, en het moeten werken binnen de structuren van een kapitalistische samenleving aan de andere kant. Hoe ziet u in de toekomst de rol van Museum Maluku voor u – samenwerkend met jonge Molukse onderzoekers (of met een affiniteit voor de Molukse cultuur) – in de educatie over de Molukse gemeenschap aan de gehele Nederlandse samenleving? Zijn er naar uw mening, onderbelichte onderwerpen die al langere tijd meer aandacht verdienen, of juist pas aan het licht zijn gekomen en nieuwe inzichten kunnen bieden?
Het spanningsveld waar je op manoeuvreert kan je ombouwen naar een soort kracht, of agency. Wat je bijvoorbeeld ziet gebeuren naar aanleiding van het grote onderzoek naar het Nederlandse geweld in Indonesië in de periode ’45-’49, is dat er een zwart-wit positie is ingenomen. Sommige mensen zeggen dat als je zegt dat er geweld is gebruikt, je ook zegt dat alle veteranen oorlogsmisdadigers zijn. Wat niet klopt. Het is belangrijk oog te hebben voor de nuance en niet in de verdediging te schieten vanwege je familiegeschiedenis. Als je dat doet dan blijf je steken in een framing van geschiedenis waar je niet uitkomt. Als je daarentegen figuurlijk het debat aangaat met je eigen geschiedenis, je eigen voorouders, hoe zij hun keuzes maakten, of dat überhaupt keuzes waren en binnen welke context deze gemaakt werden, dan leert je dat iets over koloniale verhoudingen en over hoe je eigen mindset gekoloniseerd geweest kan zijn. Wat ook helemaal geen probleem is, want dat was iedereen. Door daarvan te leren kan je daar misschien wel uitkomen.
Het heeft alles te maken met mijn antwoord op de tweede vraag: zelfreflectie is the way out. Waar ligt mijn bias? Waarom denk ik dit? Je bias als Molukker kan bijvoorbeeld liggen bij het feit dat je (over)grootvader KNIL militair was en je niet wilt horen dat daar iets fout is gegaan. Als je weet dat dat je bias is kan je ervoor open staan dat er wel dingen fout zijn gegaan, zonder dat je opa daar de schuldige van is. Dan kan je vervolgens de stap maken naar het dekoloniseren van je eigen mindset. Juist dat spanningsveld waar je op manoeuvreert en waar kritische zelfreflectie bij hoort zorgt ervoor dat je de volgende stap kan maken.
Daar is voor Museum Maluku op een heel specifieke manier een rol weggelegd. Namelijk om die discussie en dat gesprek over die geschiedenis met haar eigen achterban aan te gaan. In de jaren ’70 was er een linkse beweging die vraagtekens ging zetten bij de RMS. Dat was een groep jongeren die ging bepaalde boeken gingen lezen en in debat gingen met hun eigen geschiedenis. Door deze discussie met hun eigen geschiedenis konden ze reflecteren op hun eigen huidige standpunten tegenover de ontwikkelingen. Niet om het met terugwerkende kracht af te keuren, maar om te begrijpen waarom deze ontwikkelingen plaatsvonden. Zelfreflectie begint daarom bij vragen stellen aan en over jezelf, maar ook vragen stellen aan een ander en dus open staan om te luisteren naar wat anderen te vertellen hebben.
Tijdens mijn laatste reis naar Maluku bedacht ik me dat ik aan mensen op de Molukken nooit de vraag heb gesteld wat de Indonesische Revolusi in hun collective memory betekent? Wat leeft daarover op de Molukken? Dat zijn hele belangrijke vragen om de mindset van de mensen te begrijpen, zodat je ook de relatie met Jakarta kan begrijpen. Op het moment dat je dat daar vraagt zegt men; “De Revolusi dat was toch op Java en niet hier, onze geschiedenis was heel anders.” En dan hebben ze het niet eens over de RMS. Dan zie je opeens waar andere biases in onderzoeken en geschiedschrijving liggen, daar moet je rekening mee houden, de ervaring op de Molukken was anders dan elders in de periode ’45-‘49. Dit zijn discussies waar het Museum een belangrijke rol kan spelen. Ook door vragen te stellen aan mensen buiten de eigen bubbel, die kunnen helpen de vragen te formuleren. Op de lange termijn kan het Museum dan ook een rol spelen in educatie. Want als je niet eerst in discussie gaat met je eigen geschiedenis is dat nog niet mogelijk.
Met het vinden van nieuwe inzichten, waar jij naar vraagt, wordt eigenlijk gesuggereerd dat met het opvullen van lege plekken het verhaal afgesloten is. In werkelijkheid creëer je bij elk nieuw inzicht ergens anders weer lege plekken, omdat daar weer andere dingen zijn die we niet begrijpen. Dat is de dynamiek waarin je steeds moet blijven werken.